Artikel 3 Wkkgz
In vervolg op artikel 2 (Goede zorg) bepaalt artikel 3 Wkkgz wat de zorgaanbieder hiervoor moet doen:
- de zorgaanbieder moet de zorgverlening op een zodanige manier organiseren
- de zorgaanbieder bedient zich zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personele en materiële middelen;
- en indien de zorgaanbieder een instelling is, draagt deze tevens zorg voor een zodanige toedeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden alsmede afstemmings- en verantwoordingsplichten,
dat een en ander redelijkerwijs moet leiden tot het verlenen van goede zorg.
1. Organisatie van de zorg
Deze bepaling geeft zorgaanbieder, of deze nu zorg verleent op individuele basis of in instellingsverband, opdracht de zorgverlening zodanig in te richten dat goede zorg redelijkerwijs het resultaat is.
De opdracht van goede zorg strekt zich uitdrukkelijk uit over het gebouw waarin de zorgverlening plaatsvindt (door een zorginstelling), als over de personele en materiële middelen. Met personele middelen worden niet alleen de personen die in dienst zijn van de zorgaanbieder bedoeld, maar ook personen die, bijvoorbeeld op basis van een toelatingscontract of een opdracht (samenwerkingsovereenkomst) voor een zorgaanbieder werken, zoals vrij gevestigde specialisten (in een MSB) in een ziekenhuis. Bedacht dient te worden dat de verplichtingen ten opzichte van de organisatie van de zorg zelfstandig zijn en dus een afzonderlijke overtreding van de normstelling van de Wkkgz opleveren naast het al dan niet goede niveau van de zorg als zodanig.
Met de woorden ‘gebruikmaking van de geschikte hulpzaken’ heeft de wetgever willen benadrukken dat de zorgaanbieder niet alleen verantwoordelijk is voor de zorg die hij verleent of voor het handelen en nalaten van degenen die hij de zorg doet verlenen, maar ook voor de geschiktheid van de materiële middelen die daarbij worden gebruikt.
3. Afstemming
Bij het goed organiseren van de zorgverlening in instellingsverband behoort de zorgaanbieder ook aandacht te besteden aan de onderlinge afstemming tussen de verschillende beroepsbeoefenaren. Indien de cliënt, zoals vaak het geval is, te maken heeft met meerdere personen die hem, gelijktijdig of achtereenvolgens, zorg verlenen, moeten de betrokken personen hun werkzaamheden op elkaar afstemmen en daarover afspraken maken; dat wil zeggen aandacht hebben voor de aansluiting van het eigen werk op dat van hun collega’s en letten op de eventuele risico’s die voor de zorgverlening en de samenwerking een bedreiging vormen. De beroepsbeoefenaren dienen elkaar daarbij te informeren, hun aanpak onderling af te stemmen en overleggen waar nodig over het verlenen van de zorg en aandacht geven aan nazorg. Verwezen wordt hierbij naar de ‘Handreiking verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg’ zoals opgesteld door diverse veldpartijen.
4. Interne verantwoording
Om zijn verantwoordelijkheid voor goede zorg te kunnen waarmaken, dient de zorgaanbieder de zorgverlening zo te organiseren, dat de personen die daadwerkelijk de zorg verlenen, de zorgverleners, verantwoording afleggen aan de zorgaanbieder. Daarbij is het niet relevant of deze personen in loondienst zijn van de zorgaanbieder of op andere wijze door de zorgaanbieder worden ingeschakeld. Specialisten moeten verantwoording afleggen aan het bestuur over deelname aan het kwaliteitssysteem van de maatschap of vakgroep, medische staf en wetenschappelijke vereniging. Specialisten moeten ervoor zorgen dat het bestuur kennis kan nemen van de conclusies en aanbevelingen van visitatierapporten. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder, dus degene die de instelling in stand houdt, de organisatie zo op te zetten, de in de instelling werkende beroepsbeoefenaren zo te instrueren dan wel zodanige afspraken met hen te maken, dat voldaan wordt aan de hierboven globaal omschreven vereisten.